Enten van de wijnstok

ENTEN VAN DE WIJNSTOK

Het merendeel van de Europese wijnstokken worden vandaag geënt. Ze zijn het resultaat van de assemblage van een onderstok en een ent die het geselecteerde druivenras draagt. Dit gegeven is een gevolg van de phylloxeracrisis die alle terroirs verwoestte tussen 1863 en 1900.

Het enten van de Europese druivenrassen op Amerikaanse onderstokken had echter aanzienlijke gevolgen voor het gedrag van de wijnstok, voor de groeikracht, het rendement en de gevoeligheid aan verschillende ziekten. Men stelt bijvoorbeeld vast dat er een grotere gevoeligheid bestaat voor chlorose of droogte bij de geënte wijnstokken dan bij niet-geënte wijnstokken.

enten

De phylloxera verscheen in het midden van de 19e eeuw voor het eerst ten tonele in het Franse wijngebied. De eerste symptomen van de tot dan toe onbekende ziekte traden op in de Gard, in 1863. Eerst dacht men dat het om een lokale ziekte ging, die weliswaar ernstig was, maar geografisch beperkt. Het was pas na 3 jaar dat een grotere ongerustheid zich liet voelen, toen het fenomeen explosief uitbreiding nam. Het meest beangstigend was het feit dat de wortels van de aangetaste stokken bijna volledig werden vernield.

In 1868 ontdekte een team van onderzoekers, onder leiding van professor Emile Planchon, dat de ziekte toe te schrijven was aan kleine levende organismen die leefden op de wortels van de wijnstok. Deze verzwakten de wijnstok, totdat deze uiteindelijk afstierf.

Op enkele jaren tijd wist dit verschrikkelijk insect een groot deel van het wijngebied te vernielen. Om deze agressor te elimineren vond men verschillende oplossingen: overstroming, verzanding en het gebruik van insecticiden door verneveling.

Na vele jaren van onderzoek, ontdekte men de resistentie van de Amerikaanse variëteiten, en zocht men verder naar hybride stokken, door Franse en Amerikaanse druivenrassen te kruisen. Deze hybride wijnstokken bleken resistent tegen de phylloxera, maar ook tegen meeldauw en zelfs ook lichtjes tegen Oïdium. Daarenboven produceerden ze ook nog eens meer druiven! Alles was aanwezig om deze hybriden snel te verspreiden, want er was een enorm gebrek aan wijn.

Deze stokken hadden echter het grote nadeel enkel middelmatige wijnen op te leveren. Het duurde dan nog enkele jaren vooraleer de invoer van Amerikaanse onderstokken werd toegelaten, en nadien nog veel zwoegen om wijnstokken te selecteren voor de verschillende bodemtypes.

Mede daardoor kende de techniek van het enten van franse op Amerikaanse stokken een groeiend belang en een brede verspreiding. Tegelijk werden de hybriden bij de eerste overproductie definitief verboden.

Sedertdien hebben de kwekers voortdurend de onderstokken verbeterd en aangepast aan de verschillende ondergronden. De keuze van de onderstok lijkt de structuur van de druif niet fundamenteel te beïnvloeden. De twee onderdelen van de assemblage vormen een hecht paar. Ze kennen veel interactie, maar de rol van de onderstok lijkt beperkt.

Momenteel zijn een dertigtal onderstokken toegelaten. Naast hun resistentie tegenover de phylloxera, hebben ze nog ander eigenschappen: een grotere ongevoeligheid tegenover ziekten zoals chlorose en/of grijsrotting; de mogelijkheid mineralen en oligo-elementen te absorberen, een grotere gevoeligheid tegenover de voorjaarsvorst, maar ook een beter rendement, met daarbij een toenemende kwaliteit van de geproduceerde wijn.

De ideale onderstok bestaat echter niet. De wijnbouwer moet dus kiezen uit dat vegetaal materiaal dat zich het best aanpast aan zijn omgeving, en aan de wijn die men ervan wil maken.

De naam van de onderstok verwijst vooral naar de hybrideur die ze ontwierp. Zo spreekt men van 110 Richter (110R), 140 Ruggeri (140Ru), Selection Oppeinheimer N°4 (SO4), 3309 Couderc, 41B Millardet de Grasset (41B).

De SO4 blijft de meest gebruikte onderstok. Er is echter een dalende trend in het gebruik door de te hoge productiviteit. De 110R is vooral samengesteld uit druivenrassen van de mediterrane streken (vooral grenache). De 41B heerst in de terroirs van Champagne, omwille van de gevoeligheid voor de chlorose.