Met alle aandacht voor de herkomst en duurzaamheid van wijn is het logisch dat de grond waarin druivenplanten vvortelen steeds meer aandacht krijgt. Maar wat gebeurt er eigenlijk allemaal in die bodem? Dit artikel gaat over twee heel bekende gesteenten in wijngaarden: schist en leisteen. Beide zijn net als gneis zogenaamde metamorfe gesteenten. Dat zijn gesteenten die met het verloop van de tijd zijn veranderd, onder invloed van druk en temperatuur. Daardoor zijn de mineralen in het oorspronkelijke gesteente (de protoliet) gerekristalliseerd; dit heet metamorfose. Als het oorspronkelijke gesteente gelaagd was, dus uit afgezette, op elkaar liggende lagen bestond, zal het metamorfe gesteente neigen tot een plaatachtige (in jargon: platige) structuur. Dit verschijnsel wordt foliatie genoemd. Als de protoliet veel kleimineralen bevatte, zoals kleisteen en schalie in het geval van leisteen, fylliet en schist, ontwikkelen de mineralen zich onder invloed van hoge druk en temperatuur in dezelfde richting en ook dat leidt tot foliatie. In dat geval spreken we ook van schistositeit. Was het oorspronkelijke gesteente schone zandsteen, dan ontstaat er kwartsiet.
Ontstaan van leisteen en schist
Het oorspronkelijke gesteente hiervoor was kleisteen of schalie. Het begon allemaal met kleideeltjes die lang geleden, vooral in het devoon (± 400 miljoen jaar geleden), zijn afgezet in subtropische zeeën, laag op laag, tot soms wel 5000 meter dik. Later zijn daar weer andere afzettingen overheen komen te liggen. Toen de supercontinenten Laurazië en Gondwana naar elkaar toe bewogen, sloten de zeeën zich. Onder toenemende druk en hoge temperatuur versteende de klei en veranderde in schalie en kleisteen, waarna langzaam de metamorfose plaatsvond. Eerst ontstond wat we leisteen noemen en wat in Duitsland vaak devonschiefer wordt genoemd en in het Engels slate heet. Dat is op bepaalde plaatsen weer aan de aardoppervlakte gekomen, door verwering van bovenliggende aardlagen. Als dat meer tijd kostte, verhardde het platige gesteente nog meer en werd het fylliet en schist, dat later ook op bepaalde plekken ging dagzomen.
In de wijngaard
Om leisteen in wijngaarden te zien, hoef je niet ver te rijden. Al in het Ahrdal, in het westelijke deel, vind je veel wijngaarden op sterk verweerde leisteen, met Recher Herrenberg als treffend voorbeeld. Uiteraard kennen we leisteen ook van de Mosel, de Mittelrhein en de Rüdesheimer Berg. Al dit leisteen behoort tot het Rheinische Schiefergebirge, dat ook delen met fylliet en kwartsiet kent. Voor schist moeten we in warmere klimaten zijn, zoals in Cöte-Rötie, in Faugères en het noordelijke deel van Saint-Chinian, en in de zuidelijke Roussillon. Beroemd om hun schistbodems zijn ook Priorat in Spanje, waar het gesteente llicorella wordt genoemd, en de Douro in Portugal. Buiten Europa komt schist onder meer voor in Zuid-Afrika, in Kasteelberg in Swartland. Ook in Central Otago zie je schist in wijngaarden.
Bodems op leisteen en schist
Wijngaardbodems op leisteen en schist liggen vaak op (steile) hellingen en geven op plekken waar druiven aan de grens van hun bestaan leven - waar ze in principe maar net rijpen - grote voordelen voor kwaliteitswijnbouw. Door hun stenigheid en donkere kleur warmen deze bodems snel op en houden ze de warmte ook vast. De vele platte stenen in bodems op leisteen en schist zorgen voor zeer goede drainage; veel water wordt de helling afgevoerd, maar een deel dringt via de scheuren tot diep in de ondergrond door en wordt daar opgeslagen.
De organische voeding in de stenige bodems is meestal gering, ook omdat ze ondiep en licht zuur zijn. Door het snelle opwarmen van de bodem wordt organisch materiaal echter wel snel gemineraliseerd. Het gemakkelijk doorwortelbare deel is gering; vaak zit de moederrots dicht onder de toplaag en hebben de wortels moeite om diep te gaan, vooral op schist (op sterk gebladerd leisteen gaat dat beter). Het geheim van leisteen- en schistbodems zijn de kleimineralen: de toplagen bestaan naast stukken steen vaak uit kleirijke leem. En kleimineralen trekken water en de zich daarin bevindende voedingsstoffen aan.
De wijnen
Net als in bodems op graniet zijn stikstof en water relatief beperkt voorhanden in bodems op leisteen en schist. Vandaar dat ze de groeikracht beperken en de rijping van druiven bespoedigen, die vaak veel aromatisch potentieel hebben. Denk bij schist bijvoorbeeld aan mooie vintage port, met ook een goede kleur en structuur. Tegelijk kunnen de jonge wijnen reductief zijn, door de beperkt aanwezige stikstof in de bodem en de most. Bij riesling op leisteen is de kans op goût de pétrole groter op stikstofarme leisteenbodems, zeker in droge, warme jaren. De druiven bouwen dan al vroeg in het seizoen meer caroteen op in hun schil, dat als antioxidant dient en ze beschermt tegen de gevolgen van veel zonlicht en droogte. Maar het latere afbraakproduct van dat caroteen, trimethyldihydronaftaleen (TDN), is de bron van een chemisch aroma later in de wijn, dat doet denken aan benzine en petroleum.
In wijnen van leisteen en schist zijn meestal ook de zuren duidelijk present. Door de beperkte kationenomwisseling van de bodems wordt relatief weinig kalium en calcium op- genomen. En dat zijn nu juist de elementen die zuren verminderen (kalium) en verpakken (calcium).
Specifieke gebieden
In Duitsland hebben wijnboeren uiteraard veel ervaring met wijnen van leisteen; met name riesling staat er veel op aangeplant. Rieslings van leisteen zijn uitgebreid sensorisch in kaart gebracht, waarbij geuren van groene appel tot perzik als typerend in jonge wijnen worden betiteld. Smaaktechnisch heeft men het vaak over mineralische Säure, zuren die heel opwekkend en direct zijn. Ook de verhoogde kans op goût de pétrole is duidelijk. Voor ervaring met wijnen van schist ging ik te rade bij Andrea Mullineux uit Swartland, wier wijnboerderij Roundstone in Kasteelberg ligt, op schist. 'Onze schist is compact en horizontaal gelaagd, maar nog net breekbaar, genoeg om jonge planten te doen wortelen. De wortels gaan nooit erg diep, zeker niet zo diep als op het sterk verweerde graniet van Paardeberg. Tussen de spleten van de schist wordt wat water vastgehouden, dat in de afgelopen erg droge jaren van levensbelang is gebleken voor onze planten. Door de beperkte wortelzone is ook het bladerdek beperkt en zijn de trossen en druiven kleiner. Eigenlijk is alles dichter en compacter wat de druivenplant betreft, en dat vertaalt zich in de wijnen: die zijn ook compact, hebben veel aroma, veel kleur en een stevige tanninestructuur.' Kortgezegd: schist geeft stoere wijnen, graniet verfijnde wijnen.
Bron: Artikel geschreven door Lars Daniëls voor Perswijn.